In dit laatste deel heb ik nog over de kosten voor kinderopvang die je kan aftrekken. En bekijken we wanneer je een gemeenschappelijke of een afzonderlijke aangifte moet indienen.
De cijfers die we gebruikt hebben, zijn de cijfers die je nu nodig hebt voor de aangifte. De cijfers voor aanslagjaar 2019 zijn ook al even bekend. Tijdens bemiddelingen en berekeningen werken we uiteraard met de meest recente cijfers om de beste keuzes te kunnen maken. Vanaf augustus wordt het overzicht aangepast met die recente cijfers en gegevens.
Nog vragen of opmerkingen? Shoot!
Aftrekposten
Er zijn heel wat aftrekposten, maar in verband met de kinderen interesseert ons vooral de aftrek voor kinderopvang.
Ofwel kies je voor de verhoogde belastingvrije som van 580 euro, te verdelen bij fiscaal co-ouderschap. Ofwel kies je voor de kosten die je gemaakt hebt voor kinderopvang.
Enkel de ouder bij wie het kind ten laste is mag de kosten voor kinderopvang inbrengen. Behalve bij fiscaal co-ouderschap, dan mag elke ouder zijn kosten voor kinderopvang in mindering brengen.
Je mag maximaal 11,20 per opvangdag en per kind jonger dan 12 jaar (of jonger dan 18 jaar als het kind een handicap heeft) invullen. Je doet dit in code 1384 (vak X).
De belastingvermindering is 45%. Heb je aangegeven een werkelijk alleenstaande ouder te zijn (code 1101), dan is de vermindering voor jou 75% in plaats van 45%. Daarbij maakt het niet uit of het kind volledig ten laste is of in co-ouderschap. Om recht te hebben op dit voordeel moet de alleenstaande ouder minstens over een beroepsinkomen van 3.200 euro beschikken, na aftrek van zijn beroepskosten. Werkloosheidsuitkeringen tellen niet mee, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen wel. Vanaf een belastbaar inkomen van 15.000 euro worden de voordelen systematisch afgebouwd. Heeft de alleenstaande een belastbaar inkomen van 19.000 euro of meer, dan verliest hij het recht op de extra voordelen. In dat laatste geval maakt het dus niet veel uit of hij ‘neen’ aanvinkt of niet.
Gemeenschappelijke of afzonderlijke aangifte
Moet je de aangifte samen of alleen invullen? En hoe wordt de aanslag berekend, gemeenschappelijk of afzonderlijk?
Partners die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen, dienen samen één aangifte in en worden samen belast. Woon je feitelijk samen dan wordt je fiscaal beschouwd als alleenstaande. Je vult ieder afzonderlijk een aangifte in en wordt ook afzonderlijk belast.
In het jaar van het huwelijk wordt je nog beschouwd als alleenstaanden. Dat betekent dat je voor dat jaar nog ieder afzonderlijk een aangifte indient en dat er twee aanslagen zullen volgen. Als je samen al een kind hebt, mag slechts één van de echtgenoten dat kind ten laste nemen. Je mag zelf aangeven wie van beiden dit is.
Het jaar van de feitelijke scheiding heb je de keuze om de aangifte samen of apart te doen. Een aparte aangifte kan in dit geval niet via Tax-on-web en zal dan op papier moeten gebeuren. De fiscus voegt ze sowieso samen en berekent een gemeenschappelijke aanslag. Je kan in de EOT wel de mogelijkheid voorzien om de aanslag te verdelen over de inkomsten van elk van de partners.
Voor het jaar van de officiële scheiding of het einde van de wettelijke samenwoning, is er terug een afzonderlijke aangifte en aanslag, op voorwaarde dat dit jaar niet samenvalt met het jaar van feitelijke scheiding.
Voor het jaar van overlijden van een partner (2017) moeten twee afzonderlijke aangiftes worden ingediend. 1 op je eigen naam en 1 op naam van de nalatenschap van de overledene. In je eigen aangifte moet je aanduiden of je kiest voor een gemeenschappelijke aanslag of voor twee afzonderlijke aanslagen (code 1012 of 1013).
Overleed je partner in 2018, dan kan je er niet voor kiezen om apart belast te worden. Je vult dus één aangifte in met beide inkomsten. Ook dit kan niet via Tax-on-web en moet op papier.