Welke zaken kan je zelf al regelen voorafgaand aan je overlijden? Dat klinkt misschien wat luguber of negatief, maar toch kan je goede redenen hebben om ervoor te kiezen. Misschien geeft het je rust te weten hoe dingen geregeld zullen worden. Of is het een houvast tijdens ziekte. In elk geval help je er je nabestaanden een heel stuk mee vooruit. 


Wilsbeschikking

Dat is een officieel document waarin je vastlegt hoe jij zelf wil dat dingen zullen gebeuren. “een” document is eigenlijk niet helemaal juist, want er zijn 5 soorten wilsverklaringen. Je kan ze allemaal regelen of slechts enkele. 

  1. Negatieve wilsverklaring

Met een negatieve wilsverklaring kan je vastleggen welke behandelingen of onderzoeken je niet meer wenst wanneer je het zelf niet meer kan vragen (wilsonbekwaamheid): bij coma, dementie, verwardheid of hersentumor bijvoorbeeld. Het kan gaan om het weigeren van kunstmatig toedienen van voeding en vocht, reanimatie, kunstmatige beademing, antibiotica, CT-scan, NMR-onderzoek,…
Artsen zijn wettelijk verplicht dit te respecteren.

2. Wilsverklaring euthanasie

Je kan vragen dat er euthanasie wordt verricht wanneer je op onomkeerbare wijze het bewustzijn verliest. Hieronder vallen enkel comateuze patiënten en geldt dus niet als je wilsonbekwaam geworden bent (zoals bijvoorbeeld bij dementie).

De wilsverklaring moet in aanwezigheid van twee meerderjarige getuigen op papier gezet worden. Minstens één van die getuigen mag geen erfgenaam zijn of materieel belang hebben bij de dood van de patiënt. Je kan (maar moet niet) één of meerdere vertrouwenspersonen aanduiden die de behandelende arts op de hoogte brengen van wat je wil. 

Vroeger moest je deze wilsverklaring om de vijf jaar herbevestigen. Dat is nu niet meer nodig. De wilsverklaring blijft levenslang geldig. Deze regel geldt voor wilsverklaringen die opgesteld, herzien of herbevestigd werden na 2 april 2020. Heb je een wilsverklaring van vóór die datum, dan zal je hem nog een laatste keer moeten herbevestigen. 


3. Verklaring orgaandonatie

De Belgische wetgeving bepaalt dat iedereen een mogelijke orgaandonor is, tenzij je je daar uitdrukkelijk tegen verzet. In de praktijk leggen dokters toch nog vaak de uiteindelijke beslissing bij de familie. Daarom is er ook de mogelijkheid om je wel expliciet als orgaandonor te registreren.


4. Je lichaam schenken aan de wetenschap

Iedereen die nog in staat is zijn wil uit te drukken, kan beslissen zijn of haar lichaam af te staan aan de wetenschap. Je neemt hiervoor contact op met een medische faculteit naar keuze en zij zullen je zeggen welke stappen je moet ondernemen. 


5. Wilsbeschikking wijze van uitvaart

Je kan de keuze van je uitvaart vooraf officieel bekend maken. Zowel je nabestaanden als de begrafenisondernemer zijn verplicht je wensen te respecteren. 


Testament

Wil je zelf bepalen wat er met je bezittingen en schulden gebeurt dan kan je overwegen een testament te maken. In welke vorm dat kan en wat er moet instaan, lees je hier


Erfovereenkomst

Samen afspraken maken over een toekomstige erfenis, het was lang een groot taboe, maar sinds 2018 kan het via een erfovereenkomst. 

De globale erfovereenkomst of het familiepact is een overeenkomst tussen een ouder en al zijn of haar erfgenamen in dalende lijn. Kinderen en kleinkinderen, maar ook stiefkinderen zijn mogelijk. 
Om geldig te zijn is het noodzakelijk dat alle erfgenamen betrokken worden. 
Je kan zo rekening houden met eerder gedane schenkingen, genoten voordelen of de persoonlijke situatie van de kinderen. 

De punctuele erfovereenkomst is een akkoord tussen mede-erfgenamen. Het is mogelijk om de waarde van een welbepaalde schenking vast te leggen. Of men kan al vooraf afzien van een inkorting op een bepaalde schenking. Deze vorm van erfovereenkomst kan ook gebruikt worden voor grootouders die willen schenken aan hun kleinkinderen. 


Huwelijkscontract

Huwen geeft nog steeds meer zekerheid in geval van een overlijden. Zo is de langstlevende echtgenoot beter beschermd dan de samenwonende partner. Dat is vooral zo bij de verdeling van de erfenis en het recht op een overlevingspensioen of overgangsuitkering. 

Ben je gehuwd, dan loont het zeker de moeite je huwelijksvermogensstelsel eens onder de loep te nemen. In het wettelijk stelsel komt bij overlijden de gemeenschap voor de helft in volle eigendom en voor de helft in vruchtgebruik toe aan de langstlevende echtgenoot. De helft in naakte eigendom komt toe aan de kinderen. Wil je dat heel het vermogen bij overlijden toekomt aan de langstlevende echtgenoot dan kan je in je huwelijkscontract een van de volgende clausules laten opnemen. 

  • Langst-leeft-al-heeft

De hele gemeenschap komt toe aan de langstlevende partner. Grote nadeel: de belastingen. Hoe meer je erft, hoe hoger het tarief en hoe hoger dus de successierechten zullen zijn. De kinderen die dan later het geheel erven, betalen opnieuw de volle pot. 

  • Keuzebeding

Bij het overlijden heeft de langstlevende de keuze wat hij of zij zal doen met het gemeenschappelijk vermogen. Hij kan alles zelf houden, alles al doorschuiven naar de kinderen en elke mogelijke verdeling daartussen. 

  • Valkeniersclausule

Heb jij zelf of heeft je partner al kinderen uit een vorige relatie, dan wil je misschien zowel de erfrechten van de kinderen als die van de nieuwe partner zo goed mogelijk regelen. Als ouder wens je vaak niet dat de erfrechten van je kinderen verminderd worden door een nieuw huwelijk. Een gehuwde partner erft immers het vruchtgebruik op de nalatenschap, terwijl de kinderen de blote eigendom erven. Geen van beiden erft dus in volle eigendom.
Via de Valkeniersclausule kan je het erfrecht van de huwelijkspartner beperken in het voordeel van de kinderen uit een vorige relatie. Vroeger was hierbij een belangrijke beperking: de huwelijkspartner kreeg altijd het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Sinds 1 september 2018 is deze regel echter versoepeld. Een ouder kan nu het vruchtgebruik op de gezinswoning zelfs volledig ontnemen om zo de volle eigendom toe te kennen aan zijn kinderen. Wel zal de langstlevende huwelijkspartner altijd minstens zes maanden in de gezinswoning mogen blijven wonen na het overlijden van zijn of haar partner.