Een huwelijkscontract afsluiten is niet verplicht. Als je geen huwelijkscontract afsluit, val je automatisch onder het wettelijke stelsel.

 

Het wettelijke stelsel

Dit is het stelsel van scheiding van goederen en gemeenschap van aanwinsten. Er zijn drie vermogens: elk van de echtgenoten heeft een eigen vermogen en daarnaast is er een gemeenschappelijk vermogen.

In het eigen vermogen zitten de zaken die de echtgenoten al hadden voor het huwelijk of die ze tijdens het huwelijk krijgen door een erfenis, een testament of een schenking van hen persoonlijk. Ook strikt persoonlijke goederen, zoals bijvoorbeeld kleding, vallen in het eigen vermogen. De rest van de goederen valt in principe in het gemeenschappelijk vermogen. Denk aan inkomsten uit arbeid en wat daarmee gekocht wordt, opbrengsten van eigen goederen en schenkingen aan beide partners.

Er bestaat een vermoeden ten voordele van de gemeenschap. Dat wil zeggen dat degene die beweert dat een bepaald goed tot het eigen vermogen behoort, dat ook moet kunnen bewijzen. Kan hij dat niet bewijzen, dan behoort het goed dat het gemeenschappelijk vermogen.
Alle schulden die tijdens het huwelijk worden aangegaan, worden geacht gemeenschappelijk te zijn.

Bij een verdeling krijgt elk van de echtgenoten zijn eigen vermogen. Het gemeenschappelijk vermogen wordt in twee gedeeld, iedere echtgenoot de helft.

 

Scheiding van goederen

In dit stelsel blijven de vermogens van de echtgenoten in beginsel gescheiden. Dat betekent dat er maar twee vermogens zijn. Daarnaast kan er een zogenaamde onverdeeldheid ontstaan als de echtgenoten samen bepaalde goederen kopen. Voor de schulden geldt als principe dat deze door elke echtgenoot persoonlijk moeten worden gedragen, tenzij het een schuld is die ze samen zijn aangegaan.

Scheiding van goederen heeft als grote voordeel dat je als partner beschermd bent tegen de schuldeiser van de andere. Maar het heeft ook een groot nadeel: als de ene veel minder verdient, kan hij bij de beëindiging van het huwelijk met lege handen achterblijven. Daarom zijn er drie opties om dat enigszins te corrigeren: de verrekening van aanwinsten, het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen en de rechterlijke billijkheidscorrectie.

Gemeenschap van goederen

In dit stelsel vallen alle goederen van de echtgenoten in principe in het gemeenschappelijk vermogen.

Als je nog niet getrouwd bent en je koopt wel samen een huis, dan is er de mogelijkheid om in de aankoopakte anticipatieve inbreng te doen. Met andere woorden: je zegt al bij de aankoop dat de woning in het gemeenschappelijk vermogen zal zitten als jullie later toch zouden huwen. 


Clausules

Enkele clausules die het bekijken waard zijn, vooral met het oog op wat er gebeurt na een overlijden. 

  • Langst-leeft-al-heeft

De hele gemeenschap komt toe aan de langstlevende partner. Grote nadeel: de belastingen. Hoe meer je erft, hoe hoger het tarief en hoe hoger dus de successierechten zullen zijn. De kinderen die dan later het geheel erven, betalen opnieuw de volle pot. 

  • Keuzebeding

Bij het overlijden heeft de langstlevende de keuze wat hij of zij zal doen met het gemeenschappelijk vermogen. Hij kan alles zelf houden, alles al doorschuiven naar de kinderen en elke mogelijke verdeling daartussen. 

  • Valkeniersclausule

Heb jij zelf of heeft je partner al kinderen uit een vorige relatie, dan wil je misschien zowel de erfrechten van de kinderen als die van de nieuwe partner zo goed mogelijk regelen. Als ouder wens je vaak niet dat de erfrechten van je kinderen verminderd worden door een nieuw huwelijk. Een gehuwde partner erft immers het vruchtgebruik op de nalatenschap, terwijl de kinderen de blote eigendom erven. Geen van beiden erft dus in volle eigendom.
Via de Valkeniersclausule kan je het erfrecht van de huwelijkspartner beperken in het voordeel van de kinderen uit een vorige relatie. Vroeger was hierbij een belangrijke beperking: de huwelijkspartner kreeg altijd het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Sinds 1 september 2018 is deze regel echter versoepeld. Een ouder kan nu het vruchtgebruik op de gezinswoning zelfs volledig ontnemen om zo de volle eigendom toe te kennen aan zijn kinderen. Wel zal de langstlevende huwelijkspartner altijd minstens zes maanden in de gezinswoning mogen blijven wonen na het overlijden van zijn of haar partner.